Betrekkelijk voornaamwoord: QUI, QUE en OÙ. Audio. Luistervaardigheid Frans Grammatica
Betrekkelijk voornaamwoord: QUI, QUE en OÙ.
Luistervaardigheid Frans Grammatica
Deze drie betrekkelijk voornaamwoorden worden het meest gebruikt in het Frans. Zij leiden een bijzin in.
Let goed op de functie die het in de zin heeft om het goede betrekkelijk voornaamwoord te gebruiken. Op deze pagina staan voorbeelden met audio voor de uitspraak en het gebruik. Zie voor meer uitleg over het betrekkelijk voornaamwoord ook de pagina HIER en HIER
Schema van de betrekkelijk voornaaamwoorden in het Frans Qui, Que en Où en hun functie in de zin
QUI
QUE
OÙ
onderwerp
objet direct
van plaats of tijd
met voorzetsel à / de / en / pour / sans + QUI
_
de / par / jusque + OÙ
lijdend voorwerp
persoon
_
voorwerp van plaats
Betrekkelijk voornaamwoorden maken van twee zinnen één zin.
zin 1
zin 2
2 zinnen in 1 zin
functie
Je vois un homme.
Il marche.
Je vois un homme qui marche.
onderwerp
Je vois un homme.
Il marche.
L'homme que je vois marche.
lijdend voorwerp
Voici un village.
Je suis né dans ce village.
Voici le village où je suis né.
plaats
Betrekkelijk voornaamwoord
QUI als onderwerp: krijgt meestal direct erna een werkwoord, of een. Que en Où worden meestral gevolgd door een onderwerp (je, tu, il, nous etc. zie volgende pagina).
QUI
LHet betrekkelijk voornaamwoord QUI is onderwerp
J'entends quelqu'un qui parle. (Ik hoor iemand die praat)
Je vois ta soeur qui arrive.
Un chien est un animal qui garde la maison. (Een hond is een dier dat het huis bewaakt)
C'est la route qui va à Lyon.
Je n'aime pas les gens qui mentent.
Ce n'est pas une histoire qui m'a beaucoup plu.
Je préfère cette robe rouge, qui vous va beaucoup mieux.
J'ai trouvé un travail qui est bien payé et qui est à côté de chez moi.
La personne qui accueille les clients est absente.
J'ai rencontré des canadiens qui m'ont parlé en français.
Het betrekkelijk voornaamwoord QUI in combinatie met een voorzetsel wordt in het Frans een meewerkend voorwerp. In dat geval is het meewerkend voorwerp meestal een persoon.
Je ne sais pas à qui tu écris. (Ik weet niet aan wie jij schrijft.)
La personne à qui j'ai parlé hier était gentille. (De persoon met wie ik gisteren heb gesproken is aardig.)
La personne de qui je parle est une actrice fameuse. (De persoon waarover ik het heb is een bekende actrice.)
Le patron pour qui je travaille est exigeant. (De baas voor wie ik werk is veeleisend.)
Le dieu en qui je crois me protège. (De god in wie ik geloof beschermt me.)
Les collègues avec qui je collabore sont sympathiques. (De collega's met wie ik samenwerk zijn sympathiek.)
Les concurrents contre qui nous nous battons sont très forts. (De concurrenten tegen wie wij moeten vechten zijn zeer sterk.)