De vogels waarnaar we kijken, aan zee, veilig van achter glas, geven wanhopig tekens, althans dat denken wij, want de materie die er tussen ons en hen is geeft ruimte aan afleiding en dromen, en wij wensen in hun voedsel- of gewoon discursieve geometrie een oratie te zien, een twijfel, een verhaal. De wanhoop van grote zeevogels is gelijk aan die van poëten. Ze zijn te ver van ons weg, in een azuur dat we met onze vinger en gedachte aanraken, en ze lijken er alleen maar voor ons TE ZIJN, voor onze siësta, ons geklets, onze meditatie. In de poëzie bestaat er niets anders dan wat wij er zelf mee kunnen. De muziek in de verzen is, net als die in het geklap van de vleugels, afhankelijk van het moment. De vogel is een gevangene van zijn vlucht. De poëet is dat van zichzelf, ik bedoel van een spelling, van een prosodie, van een ritme. Kunst is een gevangenis zonder tralies waaruit men nooit ontsnapt ; spleen is een cipier, pijn een tranensoep, techniek gekantkloste boeien.
FRANS LEREN (2)
Het huis was met inrichting en al te koop. In de tuin stonden seringen, massa’s seringen, met trossen zo zwaar als blauwe druiven. De kruidenierster uit het dorp die de sleutels van het huis had, kreeg het slot met moeite open. De koper keek naar haar terwijl ze bezig was. Daarna ging hij achter haar aan een kleine hal binnen, liep door een eetkamer waarvan de luiken gesloten waren, en, in de keuken aangekomen, zei hij: “ Goed, ik koop het. ” Het was een vrij dikke man, en men zou hem hoogblond genoemd hebben als hij nog genoeg haar zou hebben gehad om over de kleur ervan te kunnen spreken: er was echter nog net genoeg van over om een ring achter op zijn hoofd te kunnen vormen, en het leek op een aureool dat er op een afstandje vanaf stond. Zijn ogen waren volledig gevuld met blauw, ogen van een pasgeborene, en zijn lichte wimpers waren zo onopvallend dat dit blauw overal was en nergens leek op te houden. Hij had een korte neus
Narcisse Ancelle
Wanneer mejuffrouw Jeanne Lemer U deze brief zal geven, zal ik dood zijn. – Dit weet zij niet. U kent mijn testament. – Buiten het gedeelte dat voor mijn moeder is gereserveerd, moet Mej. Lemer alles wat ik nalaat erven, na betaling van bepaalde schulden door u, waarvan de lijst bij deze brief zit. –
Ik sterf in een vreselijke ongerustheid. – Denk aan ons gesprek van gisteren. – Ik wens, ik wil dat mijn laatste wensen stipt worden uitgevoerd. Er zijn twee mensen die mijn testament kunnen aanvechten; mijn moeder
Gustave Le Bon
Un épais brouillard entourait le pont jeté sur le fleuve qui divise l'antique cité de Huy, en Belgique, et sur lequel je m'étais arrêté un instant. Derrière l'épais manteau de brume l'enveloppant s'entrevoyaient des masses monumentales imposantes. C'était pour moi l'inconnu et j'attendis qu'il se dévoilât. Soudain, un clair rayon de soleil dissipa les nuages et, dans une vision imprévue, surgirent, séparés par le fleuve, deux mondes, deux expressions de l'humanité dressées en face l'une de l'autre et qu'au premier coup d'oeil on devinait menaçantes, inconciliables et terribles.
Gij liet me uw verlangen kennen een geschreven relaas van mijn Hollandse reis te lezen. Hier dan, in enkele bladzijden, die ik zo gevuld mogelijk wil maken.
Uitgenodigd door een groep artiesten en letterkundigen ginds bij hen een reeks lezingen te houden, ben ik gaarne op hun wens ingegaan, daar ik sinds lang nieuwsgierig was naar dit land, door een ondankbare Voltaire, die er lichamelijk en geestelijk te gast was, aangeklaagd als overlopend van ‘kanalen, eenden en canaille’, - land, dat ik op mijn beurt vanzelfsprekend overal verklaar met kanalen en eenden, maar met nog meer erfelijk talent en aanwezige overgeleverde geschiedenis.
Op 2 november 1892, precies op Allerzielen, goed voorteken, vertrok ik uit de Gare du Nord, dank zij fondsen, die bij mirakel uit Nederland waren overgewaaid, in een speciale eerste-klassewagen, zij het niet als soeverein, dan toch als nog uiterst toonbare prins: paneelspiegels, mahoniehouten tabletten om op te klappen bij noenmaal, avondeten, enz. Onnodig, vermoed ik, u het trieste landschap van de Parijse omgeving te
Van de ontelbare uitvoeringen van romans en novellen die de menselijke geest hebben geamuseerd of beziggehouden kun je zeggen dat die van de zedenroman wel de meest toegejuichte is; deze past het beste bij de massa. Parijs hoort het liefst verhalen over Parijs en daarom vindt de massa het fijn om te vertoeven in de spiegels waarin zij zich ziet. Maar een zedenroman springt er niet echt bovenuit wanneer de auteur een gebrek aan superieure natuurlijke smaak heeft, en wordt al gauw plat en saai, en zelfs, omdat in de kunst men het nut kan meten naar de rang van adel, volkomen nutteloos. Het feit dat Balzac van dit soort burgerlijkheid iets bewonderenswaardigs heeft weten te maken, altijd nieuwsgierig en vaak subliem, komt omdat hij er heel zijn ziel in heeft gelegd.
Ik was heel wat keren verbaasd te horen dat de grote glorie van Balzac zou komen van het feit dat hij zo'n groot observator was; ik vond zijn grootste kwaliteit altijd in het feit dat hij zo'n groot ziener was, en een wel heel gepassioneerde ziener. Al zijn personages hebben de scherpe levenslust die hij zelf ook had. Alles uit zijn fictie is net zo diep gekleurd als zijn eigen