Gustave Courbet (nl)
Parijs, 23 juni 1870.
Zijne Excellentie,
Onlangs, bij mijn vriend Jules Dupré, in l'Isle-Adam, las ik in le Journal Officiel een artikel van een decreet waarin ik benoemd word tot chevalier de la Légion d'honneur. Dit decreet zou mij gespaard moeten zijn gebleven gezien mijn welbekende meningen over kunstprijzen en adellijke titels, en, daarbij is het zonder mijn toestemming afgegeven, en u, Excellentie, heeft daartoe het initiatief gedacht te zullen mogen nemen.
Vreest niet dat ik de gevoelens die u hiertoe brachten ontken. U bent op het ministerie van Schone Kunsten gekomen na een funest gevoerd beleid dat zich de taak leek toe te dichten de kunst in ons land ter dood te mogen brengen, en daar zeker in geslaagd zou zijn, door middel van corruptie of door geweld, als er zich toevallig niet nog enkele mensen met een hart bevonden om dat beleid schaak te zetten ; en toen heeft u erop gestaan uw komst aan te kondigen met een maatregel die contrasteerde met de manier van werken van uw voorganger (maarschalk Vaillant, minister van la Maison de l'empereur et des beaux-arts). Deze stappen sieren u, maar laat mij u vertellen dat deze niets veranderen, noch aan mijn houding, noch aan mijn vastberadenheid.
Mijn meningen als burger gaan in tegen het accepteren van een onderscheiding die afkomstig is van een monarchistische orde. Deze onderscheiding van la Légion d'honneur, die u in mijn afwezigheid, en ter ere van mij gestipuleerd heeft, kan ik vanwege mijn principes alleen maar afwijzen. In geen enkel ander geval, in geen enkel andere tijd, voor geen enkele andere reden, zou ik deze geaccepteerd hebben.
En ik zou het nu nog veel minder doen gezien het verraad dat zich aan het verspreiden is aan alle kanten, en omdat het bewustzijn van de mens triest wordt van zoveel meningsveranderingen die daarmee te maken hebben. Eer zit noch in een titel, noch in een lintje : eer zit in daden, en in de reden van die daden. Het grootste deel daarvan bestaat uit zelfrespect en respect voor je eigen ideeën. Ik eer mezelf vanwege mijn trouw aan de principes van mijn hele leven : als ik daarvan deserteerde, dan zou ik ook mijn eer verlaten om het lintje ervan aan te nemen.
Mijn kunstgevoel is ook tegen het accepteren van een beloning die me is toegekend door de hand van de Staat. De Staat heeft niet voldoende kennis op het gebied van kunst. Wanneer de Staat beloningen gaat uitreiken, dan maakt hij misbruik van het openbare recht. Zijn interventie is heel demoraliserend, en funest voor de kunstenaar, die hij misbruikt om zijn eigen waarde, funest voor de kunst die hij opsluit in officiële convenanten en die hij veroordeelt tot de meest steriele middelmatigheid.
Het beste voor hem is zich op een afstand te houden, zich er niet mee te bemoeien. De dag waarop hij ons vrij zal hebben gelaten, zal hij zijn plicht jegens ons hebben vervuld.
Staat u dus toe, Mijnheer de Minister, dat ik de eer die u mij dacht te brengen afsla. Ik ben vijftig nu, en ik heb altijd vrij geleefd. Laat mij mijn bestaan zo ook beëindigen, in vrijheid ; als ik dood ben, moet men over mij kunnen zeggen : die man daar heeft nooit toebehoord aan enige school, aan geen enkele kerk, geen enkele instelling, geen academie, en hij heeft vooral geen enkel regime aangehangen, of het moet het regime van de vrijheid zijn !
Zijne Excellentie, Met de meeste Hoogachting,
Gustave Courbet
Lettre de Gustave Courbet à Maurice Richard, Ministre des Beaux-Arts.