Honoré de Balzac: VOORWOORD van La Comédie Humaine. FRANS LEREN,LITERATUUR; VIVIENNE STRINGA
Voorwoord van La Comédie Humaine,
geschreven door Honoré de Balzac
Betrekking hebbend op zijn gehele oeuvre
Omdat ik aan mijn dertien jaar geleden aangevangen werk de titel La Comédie Humaine heb gegeven, lijkt het me wel nodig om er de gedachte achter te vermelden, er de oorsprong van te vertellen, er de opzet in het kort van te geven, en over al die dingen te praten alsof ik er zelf geen enkel belang in heb. Dit is niet zo heel moeilijk als het publiek wel zou kunnen denken. Weinig werk geeft veel eigendunk, veel werk levert oneindig veel bescheidenheid op. Deze opmerking komt voort uit de grote zoektocht waaraan Corneille, Molière en andere grote schrijvers hun werk onderwierpen : het is misschien onmogelijk om hen te evenaren voor wat betreft hun prachtige ideeën, maar men kan dan altijd nog op hen willen lijken in dit gevoel.
Het eerste idee voor la Comédie Humaine kwam in me op als een soort van droom, als zo’n onmogelijk project dat je eerst even streelt maar dan laat vervliegen; een schim die even glimlacht, zijn vrouwengezicht toont maar direct zijn vleugels uitslaat en opstijgt naar een fantasiehemel. Maar de schim verandert van werkelijkheid, net als andere schimmen, zij heeft haar bevelen en haar tirannie waaraan gehoorzaamd moet worden.
Dit idee kwam van een vergelijking tussen de Menselijkheid en de Dierlijkheid.
Het zou fout zijn om te denken dat de grote vete, die er de laatste tijd ontstaan is tussen Cuvier en Geoffroi Saint-Hilaire, op een wetenschappelijke ontdekking zou berusten. De eenheid van het samengestelde hield eerder al in andere termen de geesten van de grote denkers bezig in de afgelopen twee eeuwen.
Bij het overlezen van buitengewone werken van mystieke schrijvers die zich hebben beziggehouden met wetenschap in hun relatie met het oneindige, zoals Swedenborg, Saint-Martin, etc. en de geschreven teksten van uiterst geniale mensen uit de natuurwetenschappen zoals Leibnitz, Buffon, Charles Bonnet, etc., vindt men in de monaden van Leibnitz, in de organische moleculen van Buffon, in de vegetatieve kracht van Needham, in de vergrendeling van gelijke deeltjes van Charles Bonnet, die stoutmoedig genoeg was om in 1760 te schrijven : het dier vegeteert als de plant; daarin vindt men dus, zo zei ik, de bases van de prachtige wet van ‘het zelf voor het zelf’ waarop de eenheid van het samengestelde berust. Er is maar één dier. De Schepper heeft maar een enkel patroon gebruikt voor alle georganiseerde wezens. Het dier is een principe dat zijn uiterlijke vorm, of, om wat preciezer te zijn, de verschillen in vorm, pas aanneemt in de omgeving waarin hij geroepen wordt zich te ontwikkelen. De Zoölogische soorten komen voort uit deze verschillen. De ontdekking en de ondersteuning van dit systeem dat overigens in harmonie is met de ideeën die wij hebben over de goddelijke macht, zal voor eeuwig de eer zijn van Geoffroi Saint-Hilaire, en behalve dat deze op dit punt van de verheven wetenschap Cuvier heeft overtroffen, is zijn overwinning ook geëerd in het laatste artikel dat de grote Goethe schreef.
Al heel lang voordat al die debatten begonnen naar aanleiding van dit systeem, was ik er zelf al van doordrongen, en toen zag ik, in dit verband, dat de Maatschappij op de Natuur leek. Maakt de Maatschappij niet van de mens, naar gelang de omgeving waarin zijn activiteit zich ontplooit, net zoveel verschillende mensen als er varianten zijn in de zoölogie? De verschillen tussen een soldaat, een arbeider, een bestuurder, een advocaat, een werkloze, een wetenschapper, een Staatsman, een winkelier, een zeeman, een dichter, een arme, een priester, zijn, hoewel ze moeilijker te zien zijn, net zo groot als tussen de leeuw, de wolf, de ezel, de kraai, de haai, het zeekalf, de ooi, etc. Er bestonden dus, en die zullen dus ten allen tijden blijven bestaan, Sociale soorten zoals er Zoölogische soorten bestaan. Als Buffon een prachtig werk heeft gemaakt waarin hij probeerde in boekvorm een overzicht van de zoölogie vast te leggen, moest er dan ook niet net zo’n boek gemaakt worden over de Maatschappij ? Maar de Natuur heeft voor de diersoorten grenzen gesteld waartussen de Maatschappij zich niet mocht bevinden. Als Buffon de leeuw neerzette, dan maakte hij de leeuwin af met een paar zinnen; terwijl de vrouw in de maatschappij niet altijd het vrouwtje is van de man.
Er kunnen in een huwelijkse verbinding twee totaal verschillende wezens zitten. De vrouw van een koopman is het soms waard die van een prins te zijn, en vaak is de vrouw van een prins niets vergeleken bij de vrouw van een kunstenaar. De Maatschappij kent toevalligheden die de Natuur niet aandurft, want het is én de Natuur én de Maatschappij bij de mens. De beschrijving van de Sociale Soorten was dus op zijn minst het dubbele werk van dat van de Diersoorten, als we alleen al de twee geslachten zouden beschrijven. En nog iets, bij de dieren zijn er weinig drama’s, er is bijna nooit verwarring ; ze rennen enkel op elkaar af, dat is alles. Mensen rennen ook op elkaar af ; maar hun wel of niet aanwezige intelligentie maakt de strijd heel wat gecompliceerder. Ook al willen enkele wijzen nog niet toegeven dat het Dierlijke overstroomt in de Menselijkheid door een immense levensstroom, toch kan een kruidenier heel goed een hooggeplaatste pair de France worden, en een edelman kan soms tot de laagste sociale rang afdalen. En Buffon trof het leven buitengewoon eenvoudig aan bij de dieren. Het dier heeft weinig meubels, noch kunsten noch wetenschappen ; terwijl er een of andere wet is bij de mens die nog uitgezocht moet worden, die maakt dat hij onbewust de neiging heeft om zijn zeden, gedachten en hele leven door te drukken in alles wat hij zich aan behoeften toeëigent. Hoewel Leeuwenhoek, Swammerdam, Spallanzani, Réaumur, Charles Bonnet, Muller, Haller en andere zoögrafische mensen met geduld hebben aangetoond hoe interessant de dierlijke zeden zijn ; de gewoonten van de dieren zijn, in ieder geval in onze ogen, constant hetzelfde in alle tijden ; terwijl de gewoonten, de kleding, het praten en de woningen bij prinsen, bankiers, kunstenaars, bourgeoismensen, priesters en armen totaal verschillend zijn en daarnaast ook veranderen kunnen, naar gelang de beschavingen.