De Wolf (Le loup), léo Ferré, vertalingen, frans leren, Vivienne Stringa
De Wolf (Le loup)
De wolf heeft geen tanden meer, hij eet ideeën ;
Op de radio geeft hij ons commentaar op het nieuws:
Heb je vanochtend een kaars zien sterven?
Die ster van was waarop de jaren heengaan ...
Het gaat met de hoop als met een groen laken.
Versleten, de bedrogen verwachting smeedt een andere keten
Over de voetstappen van hen die wol dragen,
Bij wijze van schapen gaat de wolf een luchtje scheppen.
Ik ken oude sparren zonder verstand (noch gelijk)
Zij bloeien dagen, maanden, parentheses.
Ik ken paradijzen bovenop een stoel
Om te huren in de regen naar een verlangen van vergeving ...
De bomen zijn beschaafd wanneer ik mijn hart er in stop,
Ik maak ze mijn vrienden van een oude gewoonte,
En mijn wortels zich vermengend met hun studie
Wanneer ik bos word worden zij ongeluk.
Ik ben de blonde eik van een bedrogen herfst,
De patrijzen voor de jacht hebben hun achterlicht aangedaan,
De liedjes van de zomer van de krekels van kortgeleden
Schroeien in de fonograaf naar het afgedaalde Westen.
Ik ken geen hemel die niet Wat? weerspiegelt.
Ik ken geen vogel die geen schreeuw van het zwaard heeft,
Ik ken slechts een plicht die langzaam eindigt.
Met het einde van de dag, met het einde van mij.
Ik ken geen wind die niet wil gaan liggen,
Ik ken geen vogel die de roep van het nest niet hoort,
Ik ken slechts geluk, gebaard in de nacht,
En die wij verheffen met onze verzegelde armen.
De natuur is streng voor wie haar in een slag neemt;
Wij zijn ploegen met droomploegscharen,
En als wij de korrel tussen zijn lippen proberen,
Betaalt de natuur ons met gelijke munt terug.
De loup aan het oog, de veren aan de klauwen, glimlach ik,
Als een adelaar hoger dan zijn literatuur
En mijn kleintjes in mijn nest stellen zich voor
Dat ik ze eruit ga halen met mijn poëzie ...
De schapen in de wei dromen ervan te worden opgegeten,
De wolven in het blauwe nacht drinken het bloed van Une,
's Nachts, wanneer ze gaan huilen onder het bruine,
Dan zou je zeggen van een concert met bevrijde strijkstokken.
Bomen met verloren gegane namen, Eiken van berk gemaakt
Geknotte beuken getopt door een nietigheid van stro
Hooi dromend dat het behoort tot braspartijen,
Drek wordt GOUD onder de ark van de snoeten
Paradijs van de gele razernijen, ik groet je!
Ik breng je een boeket trouwe geschriften,
Een boeket van woorden waarin de stem bovenmatig groot
De woorden van alle dag waar geen eind meer aan komt uitmeet.
Er moet voor mij gebeden worden in je heidense orde,
Mij moet mijn stappen in je stilte vergeven worden
En men moet mij de tijd geven opdat mijn tijd begint,
Opdat alles beter gaat en het Kwaad, en het Goed ...
Men moet me laten lachen naar de glimlach van het Nieuws
Wanneer de tuinfiguur mij tekenen geeft
En het jaloerse lot zijn consignes loslaat
Om ons samen te zien ademen, lucht vol geluk.
Ik zag huizen in een namaak-glacis,
Een chimpansee vliegend in een expertise-hemel.
En in zijn baard verbeet hij een onderworpen razernij,
Zoals sommige drinkers kauwen achter een glas bier...
ik zag navenante haver bevallig en van het chique,
Krankzinnig, zoals men weet, in de nacht der veroveringen,
En de schaduwen die schampten diens gratie van elegantie,
Groetten vanuit hun herinnering een lichte aanraking van aspic.
Ik groette de weides waar het Noorden zich weerspiegelt,
In het groene in de gang van zijn windrichting-einden,
In het ijs gelegd op de pool van water, heel bleek,
Dat een toekomst van winter heeft hardgemaakt in zijn dood.
Een uil in het bos speelt fluit in sol,
Schreeuwkreten, als een sjaal om de kelen van grasmussen,
Spelen voor hem de terts van de angsten en de flaters,
O lugubere liedjes van parasol-uilen !
Een visum voor de vlakte, en ik ga morgen weg.
De Cadillac -paarden hinniken kerosine,
Ik zie ze, gestopt bij de halte Theorema,
Trappelen in de smart van een onzeker azuur.
Ik hoor de trein voorbijgaan met zijn ijzeren boodschap,
De overleefde wereld in een pakje as.
Een ontvouwen Boeing die niet wil dalen,
O herboren worden uit U en de zee weer eten!
Wederom onder het platte van het ijzer doorgaan dat zweeft en zich vouwt,
De zijde zijn, verloren aan de rand van de wond,
Het vuur zijn dat droomt van de koude van de brandwond,
Het tot zich nemen van het Niets in een glas van vergetelheid.