A / À : VERSCHIL EN GEBRUIK, FRANSE GRAMMATICA, frans leren, vivienne stringa

HET VERSCHIL TUSSEN A / À

A zonder accent: A : werkwoord

A zonder accent is de derde persoon enkelvoud van het werkwoord AVOIR  (hebben) van de indicatif présent (tegenwoordige tijd). Als men niet zeker weet of het gaat om het werkwoord of om het voorzetsel,  kan A worden vervangen door de vorm in de verleden tijd (l'imparfait) te zetten, te weten AVAIT.

- Il a faim. (Il avait faim).
- Il a choisi de marcher seul. (Il avait choisi de marcher seul).

A met accent : À : voorzetsel

BETEKENISSEN:

À  met een  ACCENT (accent grave naar links) is een VOORZETSEL. Onzijdig en onveranderlijk. Meestal wordt het gebruikt  vóór een zelfstandig naamwoord, een (persoonlijk) voornaamwoord of een infinitief (heel werkwoord) en kan de volgende SPECIFIEKE betekenissen hebben:

OM + hele werkwoord (infinitief) : (DIENEND OM)

Cette boîte sert à ranger tes bijoux  (dit doosje dient om je sieraden in te doen).
Il ne demande qu'à travailler  (Hij wil niets liever dan (om) te werken.)

OM + uur/ tijdstip:  

Nous fermons à 18 heures (We sluiten om zes uur)
Lucie arrive à 15 heures (Lucie komt aan om drie uur)

TE, MET : commencer à (beginnen met) + hele werkwoord (infinitif) :

Il commence à travailler (Hij begint te werken, hij begint met werken)

Elle commence à comprendre (ze begint het te begrijpen)

TOT

Le magasin est fermé de midi à quatorze heure (de winkel is gesloten van twaalf tot twee) 

AAN: 

Arthur écrit à Lucie (Arthur schrijft (aan) Lucie) 
Sitôt arrivé il a téléphoné à ses parents  (Zodra hij was gearriveerd belde hij zijn ouders)

 IN, BIJ : Michelle est à la piscine (Michelle is in / bij het zwembad)

Jean est à la banque, au magasin à + le  (Jean is bij / in de bank, bij/in de winkel)

À vóór een plaatsnaam of eigennaam: IN, BIJ

Arthur descendra à l'hôtel du Terminus en arrivant (Arthur zal bij het hotel uitstappen bij aankomst)
 Lucie habite à Toulouse (Lucie woont in Toulouse)

À als aanduiding van middel:

Il se déplace à pied  (Hij verplaatst zich te voet)

 Arthur adore voyager à cheval (Arthur  vindt het erg leuk om te paard te reizen)

À met de betekenis VAN (wordt minder gebruikt) :

La voiture à ma mère (de auto van mijn moeder). Beter is: la voiture DE ma mère. Men gebruikt het echter wel bij persoonlijk voornaamwoorden: Ce livre est à moi (dat boek is van mij)

In het Frans wordt het ook gebruikt om twee woorden met elkaar te verbinden. In het Nederlands kunnen we woorden aan elkaar plakken, maar in het Frans kan dat niet:

- Le moteur à essence = een benzinemotor. - Une machine à coudre. = een naaimachine.

A  met een  ACCENT NAAR RECHTS  bestaat niet. (accent aigu accent naar rechts)