CONJUGAISON DES VERBES Werkwoordvervoegingen, TIJDEN, Frans

UITLEG FRANSE WERKWOORDVERVOEGINGEN EN -TIJDEN

Op het eerste gezicht lijkt de vervoeging van Franse werkwoorden moeilijk te leren gezien de onregelmatigheden. Maar in werkelijkheid wordt er meer overdreven gedaan over het aantal onregelmatige werkwoorden dan over hoe vaak ze gebruikt worden. De Franse taal kent ongeveer 8000 werkwoorden waarvan het grootste gedeelte volkomen regelmatig is, en die zitten in de eerste en tweede groep.

Dus de moeilijkste werkwoorden zitten in feite ofwel in de eerste groep en krijgen alleen maar een andere spelling, ofwel het zijn de onregelmatige werkwoorden uit de derde groep, maar dat is samen niet eens meer dan 15 % van het totaal van alle werkwoorden.

Het vervelende alleen hiervan is dat juist deze het meest voorkomen. Van de 1000 meest voorkomende werkwoorden is een derde deel onregelmatig.

De verschillende tijden

De tijd (le temps) waarin een werkwoord staat geeft aan op welk moment de handeling plaatsvindt of plaatsvond in verhouding tot het verleden, heden of toekomst.

De wijs (le mode) waarin een werkwoord staat drukt nuances uit van een toestand of een veronderstelling.

Hieronder staan de verschillende tijden met voorbeelden, gesitueerd in verhouding tot het heden, het nu.

1. Tijdens de handeling hebben we de tegenwoordige tijd = le présent: la pluie tombe (de regen valt)

2. Vóór de handeling krijgen we eerst de onvoltooid verleden tijd = L'imparfait

3. Daarna krijgen we de Passé Simple, die we in het Nederlands niet hebben.

Deze werkwoordsvorm wordt voornamelijk gebruikt in schrijftaal en kan omschreven worden als een plotselinge gebeurtenis verder terug in het verleden.

La pluie tomba brutalement  (ineens viel er regen)  Deze tijd is te vergelijken met de passé composé, het voltooid deelwoord.

4. Dan komt het voltooid deelwoord = le passé composé, dat een gebeurtenis uit een recent verleden aangeeft: il a plu ce matin (het heeft vanochtend geregend.)

5. Ná de handeling krijgen we de toekomende tijd = Le Futur Simple la pluie tombera demain (morgen zal/gaat er regen vallen)

6. Daarnaast bestaat er ook nog de voltooid verleden tijd in de toekomst = futur antérieur.

Deze wordt gebruikt wanneer de gebeurtenis al geweest is naast een andere gebeurtenis in de toekomst: Dès qu'il aura fini de pleuvoir, il partira  (Zodra het opgehouden zal zijn met regenen, zal hij vertrekken) Zie ook het schema hieronder.

Werkwoordvervoegingen Frans; Franse werkwoordtijden; les temps, les modes, wijzen, tijden, subjonctif, passé simple, futur proche, futur antérieur, passé récent, passé proche, plus-que-parfait, futur du passé, conditionnel, indicatif, impératif, hulpwerkwoorden, tijden, semi-hulpwerkwoorden, werkwoorden Frans, Tijden werkwoorden Frans; Frans leren, grammatica werkwoorden Frans, Vivienne Stringa

Positie en namen van de VERLEDEN tijden

Dan volgen nu de tijden die gevormd worden in verhouding tot een handeling in het VERLEDEN.

1.  Vóór de handeling krijgen we de passé antérieur: dit bestaat uit een voltooid deelwoord dat vervoegd wordt met de hierboven genoemde passé simple: dès qu'il eut cessé de pleuvoir, il partit  Wij kunnen dit in het Nederlands dus niet anders vertalen dan met : Toen het opgehouden was met regenen, is hij vertrokken/vertrok hij.

2. Nog een tijd vóór de handeling in het verleden: de Plus que Parfait. Dit is ook een verleden tijd in het verleden, die wij in het Nederlands wel goed kennen: de voltooid verleden tijd: il avait plu quand vous êtes entrés (het had geregend toen jullie binnenkwamen).

 3. Na de handeling in het verleden, maar nog vóór het heden, krijgen we de Futur du passé, of le conditionnel: dit is de toekomende tijd in het verleden, of ook wel het verleden in de toekomst genoemd, dus de verleden tijd van zullen = zouden, in het Nederlands drukken wij dat uit met: Ik dacht dat het ZOU regenen: Je croyais qu'il pleuvrait. (Ik dacht dat het zou regenen.)

Deze tijd wordt in overeenstemming met de futur gebruikt.

Zie voor meer uitleg hierover ook De Overeenstemming van Tijden

4. Wanneer die handeling al is uitgevoerd ten tijde van die toekomende tijd in het verleden, heeft het Frans nog een tijd: Le futur antérieur du passé, ook wel de conditionnel passé genoemd: je croyais qu'il aurait plu avant votre départ (ik dacht dat het geregend ZOU hebben voor jullie vertrek). We zien dus dat dit een voltooid deelwoord (passé composé) is waarbij het hulpwerkwoord in de conditionnel staat.

 Deze stapjes zijn dus allemaal tijden in de verleden tijd. Zie ook het schema hieronder om het visueel beter te kunnen situeren.

Werkwoordvervoegingen Frans; Franse werkwoordtijden; les temps, les modes, wijzen, tijden, subjonctif, passé simple, futur proche, futur antérieur, passé récent, passé proche, plus-que-parfait, futur du passé, conditionnel, indicatif, impératif, hulpwerkwoorden, tijden, semi-hulpwerkwoorden, werkwoorden Frans, Tijden werkwoorden Frans; Frans leren, grammatica werkwoorden Frans, Vivienne Stringa

Les modes: de wijs van een werkwoord

Een wijs is de manier waarop het werkwoord een toestand of handeling uitdrukt. In het Frans zijn er twee 'wijzen':

1. De onpersoonlijke wijs, dit zijn alle wijzen die geen persoonlijk voornaamwoord hebben, dus het infinitief (hele werkwoord) en de deelwoorden.

2.  De persoonswijs, die wordt aangeduid met een persoonlijk voornaamwoord als je, tu , il, elle, on, nous, vous, ils/elles.

De persoonswijs heeft vier vormen :

De INDICATIF, voor algemene handelingen en waarheden.

De SUBJONCTIF, in het Nederlands de 'aanvoegende wijs', drukt o. a. een wens, een gevoel of een advies uit.

De CONDITIONNEL, de toekomende tijd in het verleden, die een voorwaarde (condition) uitdrukt.

De IMPÉRATIF, de gebiedende wijs, voor bevelen, adviezen. De gebiedende wijs kent alleen de vormen tu, nous en vous.

► Sommige grammaticabeschrijvingen beschouwen de conditionnel niet als een aparte wijs, maar laten die bij de indicatif horen.

DE HULPWERKWOORDEN

In het Frans zijn er twee hulpwerkwoorden: Avoir en être, hebben en zijn. Ze worden uiteraard, net als in het Nederlands, ook gebruikt als zelfstandige werkwoorden.

Dan zijn er in het Frans ook nog zeven semi-hulpwerkwoorden: aller, venir, devoir, pouvoir, savoir, vouloir en faire. Deze werkwoorden hebben zelfstandig hun eigen betekenis, maar die betekenis kan veranderen wanneer ze gebruikt worden in een zin met een ander werkwoord dat infinitief of deelwoord is. We kunnen deze halve hulpwerkwoorden verdelen in de volgende categorieën :

ALLER en VENIR: wanneer er een infinitief (heel werkwoord) achter komt te staan, dan veranderen zij de tijd.

Met venir heet het dan de passé récent of de passé proche: je viens de partir (ik ben net vertrokken) met aller wordt het de futur proche : je vais partir (ik ga vertrekken) Zie ook de Futur Proche

DEVOIR : (moeten) geeft noodzaak aan of soms een waarschijnlijkheid: je dois travailler (ik moet werken)

POUVOIR : (kunnen) geeft een mogelijkheid aan: il peut écrire (hij kan schrijven)

SAVOIR : (weten, kunnen, kennen) geeft een competentie of kennis aan: il sait lire (hij kan lezen)

VOULOIR: (willen)  (Hij wil op reis gaan)

FAIRE: Wanneer er een infinitief nakomt (heel werkwoord), dan verandert de betekenis en betekent dan iemand iets laten doen: Il fait relire ses oeuvres (hij laat zijn werk herlezen).

SE FAIRE: wanneer er een infinitief (heel werkwoord) na komt, wordt de zin lijdend/passief. Het onderwerp ondergaat de actie: Il s'est fait renvoyer de l'école.

(Hij is van school gestuurd, letterlijk  "hij heeft zich van school laten sturen") Volgende Pagina

UITLEG FRANSE WERKWOORDVERVOEGINGEN EN -TIJDEN