Frans leren,grammatica, wederkerende werkwoorden,les verbes pronominaux
Wederkerende werkwoorden (Verbes pronominaux) |
Werkwoorden en persoonlijk voornaamwoorden: Bij een vervoegd werkwoord staat een onderwerp, en als dat onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is, kunnen we dat makkelijk herkennen. Bijvoorbeeld, bij het werkwoord ÊTRE :
je suis, tu es, il/elle/on est, nous sommes,vous êtes, ils/elles sont. Daarnaast kan er bij een werkwoord ook een lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de vorm van een persoonlijk voornaamwoord staan. (Je le lui donne : ik geef het hem). Er bestaan ook werkwoorden die, hoe dan ook, ALTIJD ALLEEN MAAR met een persoonlijk voornaamwoord vervoegd kunnen worden, dat wil zeggen dat deze twee elementen dan ALTIJD bij elkaar moeten staan en samen gebruikt moeten worden. Dit noemen we wederkerende werkwoorden. Het persoonlijk voornaamwoord bij een wederkerend werkwoord heet een wederkerend voornaamwoord en kan alleen in de vaste combinatie gebruikt worden ik + me, jij + je, hij +zich, wij +ons, jullie + je, zij + zich. In het Nederlands kennen we dit ook, bijvoorbeeld: zich vergissen. 'Vergissen' los bestaat niet en heeft ook geen betekenis. 'Zich' is dan het wederkerend persoonlijk voornaamwoord. De andere vormen zijn: Ik vergis me Wij vergissen ons Jij vergist je Jullie vergissen je Hij/zij/het/men vergist zich Zij vergissen zich In het Frans gaat dat op dezelfde manier, ook met alleen de volgende vaste combinaties: JE + me NOUS + nous TU + te VOUS + vous IL/ELLE/ON + se ILS/ELLES + se Wat er nu zo belangrijk aan is, is dat veel van deze werkwoorden ook bestaan ZONDER het wederkerende element, maar die hebben dan een andere betekenis! Bijvoorbeeld: se tromper = zich vergissen, maar tromper = bedriegen, overspel plegen In het schema hieronder staan de Franse persoonlijk wederkerende voornaamwoorden met de werkwoordvervoegingen, en staat ook het verschil aangegeven tussen de wederkerende werkwoorden en de 'gewone' werkwoorden. |
Wederkerend werkwoord |
Vervoeging, als wederkerend werkwoord: |
Vertaling: |
|
Se tromper ► (zich vergissen) Let op: alleen deze combinaties kunnen bij een wederkerend werkwoord |
je me trompe tu te trompes il/elle/on se trompe nous nous trompons vous vous trompez ils/elles se trompent |
ik vergis me jij vergist je hij/zij/men vergist zich wij vergissen ons jullie vergissen je/ u vergist zich zij vergissen zich |
|
LET OP! TROMPER zonder wederkerend element betekent ► bedriegen ! (+lijd vw) (Zie hieronder *) |
elle trompe son mari il trompe son monde il me trompe |
zij bedriegt haar man hij bedriegt de zaak hij bedriegt me |
|
Gewoon werkwoord, metpersoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp bij een GEWOON WERKWOORD: |
Gewoon werkwoord, metpersoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp bij een GEWOON WERKWOORD: |
WEDERKEREND WERKWOORDPersoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp bij het wederkerend werkwoord(ondwerwerp en lijdend voorwerp zijn dezelfde persoon) |
|
laver quelqu'un (iemand wassen) |
parler à quelqu'un (tegen iemand praten) |
▼ | |
Lijdend voorwerp bij:
se laver (zich wassen) |
Meewerkend voorwerp bij:
se dire (bij zichzelf zeggen/denken) |
||
Il/ elle me lave (hij/ zij wast mij) Il te lave (Hij wast jou) Il/ elle le (la) lave (Hij/zij wast hem/haar) Il / elle nous lave (Hij/zij wast ons) Il / elle vous lave (Hij/zij wast jullie/u) Il / elle les lave (hij/zij wast hen)
|
Il / elle me parle (hij praat tegen me) Il / elle te parle (Hij praat tegen je) Il / elle lui parle (Hij praat tegen hem/haar) Il / elle nous parle (Hij /zij praat tegen ons) Il / elle vous parle (Hij/zij praat tegen U/jullie) Il / elle leur parle (Hij/zij praat tegen hen) |
Je me lave (ik was me) Tu te laves Il/ elle se lave Nous nous lavons Vous vous lavez Ils / elles se lavent |
Je me dis (ik denk) Tu te dis Il/elle se dit Nous nous disons Vous vous dites |
Verschillende SOORTEN wederkerende werkwoorden |
Vanzelfsprekende wederkerende werkwoorden |
Le voleur s'empare du butin. (De dief grijpt de buit) |
Het onderwerp ondergaat de actie |
Pierre se regarde dans le miroir. (Pierre bekijkt zichzelf in de spiegel) |
* Het werkwoord kan een andere betekenis krijgen wanneer het wederkerend wordt: |
Entendre = horen S'entendre = goed met elkaar overweg kunnen) Pierre et Marie s'entendent bien. (Pierre en Marie kunnen goed met elkaar opschieten) Mettre = zetten, leggen ; Se mettre à = beginnen te Elle se met à rire. (Ze begint te lachen) Attendre = wachten ; S'attendre à = verwachten Je ne m'attendais pas à te voir. (Ik had niet verwacht je te zien.) |
De actie is wederzijds: elkaar |
Pierre et Marie se rencontrent (Pierre en Marie komen elkaar tegen) |
'Lijdende' vorm in het Nederlands, onpersoonlijk in het Frans |
La soupe se mange chaude. (De soep moet heet gegeten worden) |
Uitgangen van wederkerende werkwoorden bij HET VOLTOOID DEELWOORD |
|
Vervoeging naar geslacht en getal wanneer het wederkerend voornaamwoord een lijdend voorwerp is |
Elles se sont regardées. (se = lijdend voorwerp: zij bekeken elkaar) |
GEEN vervoeging wanneer het wederkerend voornaamwoord een meewerkend voorwerp is |
Elles se sont téléphoné. (téléphoner à + meewerkend voorwerp) |
Vervoeging naar geslacht en getal met een ander voornaamwoord als dit vóór de werkwoorden staat |
Les choses que Pierre et Paul se sont dites. (les choses vervoegt hier dus het werkwoord, is vrouwelijk meervoud) |
Zie ook : Accord du participe passé |
GEBIEDENDE WIJS van de wederkerende werkwoorden |
|
Bevestigende vorm gebiedende wijs: se lever (opstaan) |
Ontkennende vorm |
lève-toi levons-nous levez-vous |
ne te lève pas ne nous levons pas ne vous levez pas |
Let op bij werkwoorden als s'en aller (weggaan) |
|
Bevestigend |
Ontkennend |
va-t'en allons-nous-en allez-vous-en |
ne t'en va pas ne nous en allons pas ne vous en allez pas |
Wederkerende werkwoorden met À + infinitif (hele ww) ▼ |
Wederkerende werkwoorden met DE + infinitif (hele ww) ▼ |
Enkele wederkerende werkwoorden met DE + bepaling + znw ▼ |
s'amuser À + infinitif (het leuk vinden om te) s'apprêter À + infinitif (zich klaarmaken om te) s'attendre À + infinitif (verwachten) se décider À + infinitif (besluiten om) s'engager À + infinitif (zich verplichten om) s'habituer À + infinitif (wennen aan) se mettre À + infinitif (beginnen te) se préparer À + infinitif (zich voorbereiden op) se résigner À + infinitif (zich neerleggen bij)
|
s'arrêter DE + infinitif (ophouden met) se charger DE + infinitif (het op zich nemen v.) se contenter DE + infinitif (blij zijn met) se dépêcher DE + infinitif (zich haasten om) s'efforcer DE + infinitif (zich dwingen te) s'excuser DE + infinitif (zich excuseren voor) s'occuper DE + infinitif (zich bezighouden met) se permettre DE + infinitif (durven te (pej.)) se réjouir DE + infinitif (zich verheugen over) se rappeler DE + infinitif (zich herinneren) se souvenir DE + infinitif (zich herinneren) |
s'agir DE quelque chose (over iets gaan) s'apercevoir DE qch (iets ontwaren) se douter DE qch (twijfelen aan) se mêler DE qch (zich bemoeien met) se passer DE qch (zonder kunnen) se plaindre DE qch (klagen over iets)
LET OP: 2. se souvenir DE quelque chose |
De volgende werkwoorden bestaan alleen maar wederkerend ▼ |
De volgende werkwoorden krijgen een andere betekenis wanneer ze wederkerend worden ▼ |
Wederkerende werkwoorden met een passieve betekenis: 'worden' in het NL ▼ |
s'abstenir de (zich onthouden van) s'écrouler (instorten) s'efforcer de (zich dwingen) s'enfuir (vluchten) s'envoler (vliegen, opstijgen) se méfier de (wantrouwen) se moquer de (spotten met) se soucier de (zich zorgen maken over) se souvenir de (zich herinneren) se suicider (zelfmoord plegen)
|
agir / s'agir de (in actie komen/ gaan over) aller / s'en aller (gaan/ weggaan) attendre / s'attendre à (wachten/ verwachten) douter / se douter de (twijfelen/ vermoeden) ennuyer / s'ennuyer (lastig zijn/ zich vervelen) entendre / s'entendre avec (horen/ goed kunnen opschieten met) faire / se faire à (doen, maken/ wennen aan) imaginer / s'imaginer (bedenken,verzinnen/ zich inbeelden, zich voorstellen) mettre / se mettre à (leggen, zetten/ beginnen met) passer / se passer de (langskomen/ zonder kunnen) plaindre / se plaindre de (beklagen, medelijden tonen met/ zich beklagen) plaire / se plaire à (behagen/ plezier hebben in) prendre / s'y prendre (nemen/ te werk gaan) servir / se servir (opdienen/ gebruiken) tromper / se tromper (bedriegen/ zich vergissen) trouver / se trouver (vinden/ zich bevinden, ergens zijn) |
s'acheter (gekocht worden) s'appeler (heten) s'apprendre (geleerd worden) se comprendre (weten wat er bedoeld wordt) se concevoir (te bevatten) se construire ((op)gebouwd worden) se corriger (gecorrigeerd worden) se couper (gekapt/gesneden worden) se dire (denken) se diviser (verdeeld worden) s'employer (gebruikt worden) s'entendre (overweg kunnen met) s'exprimer (uitgedrukt worden) se faire (zwijgen) se former (gevormd worden) se lire (gelezen worden) se nommer (benoemd worden) s'obtenir (verkregen worden) se parler (met elkaar praten) se perdre (verdwalen) se porter (gedragen worden) se pratiquer (uitgeoefend worden) se réaliser (gemaakt worden) se remarquer (opgemerkt worden) se remplacer (vervangen worden) se vendre (verkocht worden) se voir (duidelijk te zien zijn, gezien worden) |