gérondif; tegenwoordig deelwoord, FRANS LEREN; VIVIENNE STRINGA
HET TEGENWOORDIG DEELWOORD
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden |
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitzonderingen : avoir (ayant - en ayant), être (étant - en étant), savoir (sachant - en sachant) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
LE GÉRONDIF |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEBRUIK "Al kletsend schreven de meisjes hun huiswerk op". Met de gérondif geeft men een actie aan die gelijktijdig gebeurt als de actie in de bijzin: men is bezig iets te doen. 1. Tijd : (= "pendant qu'elle lisait" - TERWIJL zij een verhaal las ...herinnerde zij zich haar kindertijd weer) 2. Manier : (DOOR te hoesten...wilde ze mijn aandacht trekken) 3. Voorwaarde: (ALS je nauwkeurig alle details analyseert...zul je de juiste oplossing vinden) 4. Reden : (= Parce qu'il a freiné à temps…) (OMDAT hij op tijd remde...kon hij een ongeluk vermijden) 5. Concessie : (OOK AL begrijp ik uw problemen, ik kan niets voor u doen) 6. Tegenstelling : (De politie heeft wel vermoedens, maar de identiteit van de daders is onbekend) Deze zin kan ook zonder gérondif gebruikt worden, en ziet er dan zo uit : Hier gebruikt men het woordje "maar" als tegenstelling. In de tweede zin, heeft het dezelfde betekenis wanneer we er met het gérondif, TOUT en voor zetten: "terwijl...toch..." |
||||||||||||||||||||||||||||||||
HET TEGENWOORDIG DEELWOORD (Participe présent) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEBRUIK Het tegenwoordig deelwoord, dat dus wordt gebruikt ZONDER EN, heeft ook diverse functies : Het participe présent met het onderwerp uit de hoofdzin; het geeft een nadere uitleg aan van het onderwerp : Hier wordt het tegenwoordig deelwoord dan als een bijvoeglijk naamwoord of bijvoeglijke bepaling gebruikt.
(Dit bedrijf bereidt ontslagen voor omdat het financiële problemen heeft. OF : Vanwege financiële problemen ... OF : Het in financiële problemen verkerende bedrijf overweegt mensen te ontslaan. ) Het tegenwoordig deelwoord kan de volgende bijzin - functies hebben : a. Betrekkelijk: (= qui expriment) (Het zijn structuren die een vergelijking uitdrukken) ( = Parce qu'il est accidenté, ...) (Omdat hij een ongeluk heeft gekregen, zal hij niet aan deze wedstrijd meedoen) Het tegenwoordig deelwoord kan ook een ander onderwerp hebben dan het onderwerp uit de hoofdzin :
(Hij zag zijn zoontje al bergbeklimmend voor zich en daar werd hij bang van.) Le participe présent drukt een gelijktijdigheid uit (simultanéité) :
Bij een voorafgaande handeling, die dus in de verleden tijd hoort te staan, gebruiken we de volgende samenstelling : ayant dit, ayant fini, étant parti(e), s'étant intéressé(e) etc. (dit gezegd hebbend, toen het af was, omdat hij /zij etc. vertrokken was, omdat hij/zij etc. zich geïnteresseerd had voor ...)
(Toen hij zijn werk af had, ging hij naar buiten om te wandelen.) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tegenwoordig deelwoord: |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tegenwoordig deelwoord / Le participe présent is een ONPERSOONLIJKE VORM van het werkwoord en eindigt op -ant. Het heeft geen verbuiging met een persoonlijk voornaamwoord. Het tegenwoordig deelwoord / Le participe présent geeft ook geen aantal aan. Andere vormen van onpersoonlijke vormen zijn het infinitief en het voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord kan echter wel een verbuiging van mannelijk of vrouwelijk en enkelvoud of meervoud hebben in de samegestelde vorm "passé composé" Een voorbeeld : Elle nous a soumis à une discipline, nous demandant de pratiquer le piano chaque jour. (Ze onderwierp ons aan een discipline door ons te vragen om iedere dag het pianospelen te oefenen.) Een hoofdzin en daarna een bijzin. In de hoofdzin is NOUS het lijdend voorwerp (wie of wat onderwierp zij ? ► ons). In de bijzin staat wéér het voornaamwoord nous, nu vóór het tegenwoordig deelwoord: men zou kunnen denken dat het hier het onderwerp is van het tegenwoordig deelwoord; maar het tegenwoordig deelwoord wordt niet verbogen en is dus geen persoonsvorm. Daarom is nous hier niet het onderwerp, maar het meewerkend voorwerp van het werkwoord demandant (AAN ons vragende/ door AAN ons te vragen). |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Er bestaan twee vormen van het tegenwoordig deelwoord : (le participe présent) : de eenvoudige vorm: le participe présent simple, die gevormd wordt door de stam van het werkwoord in de imparfait en die eindigt op -ant ;
Uitzonderingen: avoir: ayant en savoir : sachant de uitgebreidere vorm: le participe présent composé, die gevormd wordt met het hulpwerkwoord avoir of être in de vorm van het tegenwoordig deelwoord , en daarachter het voltooid deelwoord van het gebruikte hoofdwerkwoord:AYANT +volt. dlw. OF ÉTANT + volt.dlw. ayant pratiqué (te hebben gepraktizeerd/ gepraktizeerd hebbende/ "omdat [onderwerp] had gepraktizeerd, ...") (Voor de keuze van het hulpwerkwoord, zie de pagina Werkwoordvervoegingen / Conjugaison /formes du verbe. Voor de uitgang van het voltooid deelwoord, zie de pagina "Accord du participe passé" , "Accord du participe passé employé avec avoir" en "Accord du participe passé employé avec être"/ verbuigingen en uitgangen van het voltooid deelwoord.) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Let op ! Gemaakte fouten : Het tegenwoordig deelwoord is in de meeste gevallen hetzelfde woord als het bijvoeglijk naamwoord van dat werkwoord, en wordt ook zo geschreven. Voorbeeld: le participe présent van het werkwoord pratiquer is pratiquant, net als het bijvoeglijk naamwoord. Bij het werkwoord fatiguer is het tegenwoordig deelwoord fatiguant, bij het werkwoord différer is het différant ; MAAR : de bijvoeglijk naamwoorden van deze werkwoorden zien er als volgt uit : fatigant, différent. VOORBEELDEN :
Omdat deze dag de kinderen tot uitputting heeft vermoeid, komt er gelukkig een goede nachtrust achteraan. (werkwoord met het tegenwoordig deelwoord: deze dag heeft vermoeid) Om het onderscheid tussen beide vormen (het tegenwoordig deelwoord op -ant OF het bijvoeglijk naamwoord op -ant) te kunnen maken, is er een handig hulpmiddeltje : Men zet het woord tussen de ontkennende vorm ne...pas : bij een participe présent zal de zin kloppen. Maar hebben we te maken met een bijvoeglijk naamwoord, dan klopt de zin helemaal niet. (want tussen ne… pas moet namelijk ALTIJD een werkwoord komen !) :
Het onderwerp van het participe présent kan er wel staan en uitgesproken worden, maar het kan het tegenwoordig deelwoord niet vervoegen :
(Omdat deze tijdschriften hen enorm bevallen, verzamelen zij ze.) Het onderwerp van het tegenwoordig deelwoord wordt als bekend verondersteld en in de meeste gevallen is dat onderwerp hetzelfde als het onderwerp van het hoofdwerkwoord ; maar het moet er wel altijd staan wanneer het tegenwoordig deelwoord het eerst komt.
(Omdat ze de hele ochtend piano hadden gespeeld, mochten de kinderen buiten gaan spelen met hun hond / Omdat de kinderen de hele ochtend piano hadden geoefend, mochten ze buiten gaan spelen met hun hond.) Het bekend veronderstelde onderwerp van ayant pratiqué, les enfants, is ook het onderwerp van het hoofdwerkwoord ont pu jouer. Kijk maar eens wat er gebeurt wanneer het veronderstelde onderwerp verandert: let op het verschil in betekenis in de volgende zin, waarin leur chien het veronderstelde onderwerp wordt van ayant pratiqué :
(Omdat de hond de hele ochtend piano had gespeeld, mocht hij buiten spelen met de kinderen. ) Het is dus aan te bevelen om de volgende verwarrende zinnen te vermijden, omdat het veronderstelde onderwerp van het participe présent niet hetzelfde is als het onderwerp van het hoofdwerkwoord : -Demeurant tout près de chez moi, j’ai offert à Caroline de la reconduire chez elle.
LET OP ! Wanneer het tegenwoordig deelwoord een wederkerend werkwoord is (zoals bijvoorbeeld : se blesser, s’ennuyer, se préparer), dan moet het wederkerende voornaamwoord van hetzelfde geslacht en getal zijn als het veronderstelde onderwerp.
(De kinderen zongen terwijl zij zich klaarmaakten om hun hond te gaan zien in het asiel.) (Terwijl we ons klaarmaakten om naar het circus te gaan, zongen we.) |
Voorbeelden met de vertaling |
(Ik luister naar de radio terwijl ik werk)
(Zij kijken televisie tijdens het eten/terwijl ze eten)
(Tijdens het douchen denk ik aan wat ik die dag ga doen.)
(Hij maakt graag grapjes als hij praat.)
(U moet niet praten terwijl u eet.)
(Koop brood onderweg hierheen.)
(Op weg naar huis dacht hij veel na over zijn zaken.)
(Ik zeg U dit even terzijde: vertrouw die man niet!)
(Hij zei me gedag toen hij thuiskwam.)
(Hij was echt verbaasd toen hij dit hoorde.)
(Terwil hij op Catherine wachtte, keek hij naar de wolken.)
(Hij overtuigde haar door haar liefdeswoordjes te zeggen.)
(Zij dacht aan haar/zijn geluk toen zij hem schreef.)
(Hij antwoordde lachend: Oké, we gaan morgen trouwen!)
(Toen hij zijn portefeuille tevoorschijn haalde, zag hij dat hij geen geld meer had.)
(Al lopende dacht hij de hele tijd na over wat hij hem/haar ging zeggen.)
(Hij droomt van de toekomst, zich inbeeldend dat hij rijk zal zijn.)
(De boom viel om met veel lawaai.)
(Men verdient geld door te werken.)
(Ik vond deze baan bij het lezen van de advertenties.)
(Hij maakt veel gebaren als hij praat.)
(Hij liep door, ook al wist hij niet echt waar hij heen ging.)
(Hij dacht dat hij zijn sleutels vergeten was toen hij aankwam.)
(Ze heeft hem het verhaal huilend verteld.)
(Ze luisterde naar hem terwijl ze wist dat hij loog.)
(Ik heb het twijfelend geaccepteerd.)
(Hij is gestorven in zijn slaap.)
(Hij is weggerend.)
(Ik heb Frans geleerd door oefeningen te doen.) |
