EN en Y; les pronoms En et Y, la place des pronoms, Frans leren, Grammatica; De voorzetsels Y en EN
1 - De persoonlijk voornaamwoorden : Y et EN (AUDIO)
*
2 - De persoonlijk voornaamwoorden : Y et EN
* *
De verschillende functies van de voornaamwoorden Y et EN.
Y |
EN |
|||
Meewerkend voorwerp |
Lijdend voorwerp |
|||
Van plaats |
Met voorzetsel : “à” |
Van plaats |
Onbepaald lidwoord of delend lidwoord |
Met voorzetsel : “de” |
3e persoon enkelvoud of meervoud |
GebruikBijwoordelijke bepaling van plaats met "à", "en" of "chez"Y |
|
- Tu habites à Paris ? - Oui, j'y habite. |
|
- Tu vas au bureau aujourd'hui ? - Non, je n'y vais pas. |
|
- Vous êtes déjà allé chez le dentiste ? - Non, je n'y suis pas encore allé. |
|
- Tu aimerais aller en Chine ? - Oui, j'aimerais y aller. |
Meewerkend voorwerp van werkwoorden met het voorzetsel "à".
|
|
- Tu penses quelquefois à ton avenir ? - Oh oui, j'y pense tout le temps. |
|
- Vous avez pensé à acheter le journal ? - Oh non, désolé, je n'y ai pas du tout pensé. |
|
- As-tu réfléchi à ce que tu vas faire plus tard ? - Non, pas du tout, je n'y ai pas encore réfléchi. |
|
- J'espère que tout se passera bien. - Ne vous inquiétez pas, je vais y veiller. |
Bijwoordelijke bepaling van plaats met "de" (uit, van)EN |
|
- Vous venez de Paris ? - Oui, j'en viens. |
|
- Et la Chine, vous y êtes déjà allé ? - Oui, j'en reviens justement. |
Lijdend voorwerp met onbepaald lidwoord (un, une des)
|
|
- Tu as de l'argent ? - Oui, j'en ai ! |
|
- Tu as une voiture ? - Non, je n'en ai pas. |
|
- Tu veux encore des pommes de terre ? - Non merci, je n'en veux plus. |
|
- Vous avez acheté des fruits ? - Oui j'en ai acheté. |
|
- Vous avez trouvé un travail ? - Non, je n'en ai pas encore trouvé. |
|
- Vous aviez des amis dans cette soirée ? - Oh oui, j'en ai rencontré beaucoup. |
Meewerkend voorwerp met het voorzetsel "de" (parler de, se souvenir de, se servir de). |
|
- Elle vous parle de son travail ? - Oui, elle m'en parle souvent. |
|
- Tu te souviens de ce jour-là ? - Non, je ne m'en souviens pas du tout. |
|
- Qu'est-ce que c'est ? - C'est un stylo, je m'en sers pour écrire. |
|
- Tu lui a parlé de notre projet ? - Non, je ne lui en ai pas encore parlé. |
|
- Elle est neuve votre voiture ? - Oui, je ne m'en suis jamais servi. |
* * *
2 - De persoonlijk voornaamwoorden : Y et EN
De voornaamwoorden EN en Y |
Les pronoms EN et Y |
EN (er, ervan) Vervangt DE + znw |
Y (er, erover) Vervangt voorzetsel + znw |
1. EN kan een lijdend voorwerp vervangen waar een delend lidwoord voor staat (du, de la, de l', des) Est-ce que nous avons du pain ? - Oui, nous en avons. (Hebben we nog brood ? ja dat hebben we/Ja er is nog wel wat.) Il reste de la confiture ? - Oui, il en reste. (Is er nog jam? Ja er is nog wel.) 2. EN kan een lijdend voorwerp vervangen waar UN of UNE voor staat, of een hoeveelheid (trois, mille, plusieurs, beaucoup...). Dan moet wel de hoeveelheid herhaald worden. - As-tu beaucoup d'élèves surdoués? (Heb je veel hoogbegaafde leerlingen ? Ja, daarvan heb ik er veel.) - Est-ce que tu as une robe de soirée ? (Heb je wel een avondjurk ? Ja die heb ik.) Let op: In een ontkennende zin wordt un of une niet herhaald. - Est-ce que tu as une robe de soirée ? 3. EN kan een meewerkend voorwerp vervangen dat vergezeld wordt door het voorzetsel DE. Dat kan zijn: a. een ding: - Est-ce que j'ai parlé de mes vacances ? (Heb ik het over mijn vakantie gehad ?) b. een plaats: - Est-elle rentrée de France ? (Is ze terug uit Frankrijk?) c. een voorstel : - As-tu envie de lui faire une surprise ? (Heb je zin om...) 4. EN mag niet gebruikt worden als het voorzetsel DE een persoon aanduidt. In dat geval gebruikt men DE met de persoonlijk voornaamwoorden : moi, toi, lui, elle, soi, nous, vous, elles, eux. - Te souviens-tu de Corinne ? (Herinner je je Corinne nog?) |
1. Y vervangt een lijdend voorwerp voorafgegaan door À a. een ding: b. een idee - Penses-tu à quitter le pays ? - Qu'est-ce que je mets sur la table ? (Wat zet ik op tafel ? Leg er maar een tafelkleed en bestek op.) - Tu as regardé sous la chaise ? - Non, mais mes clés n'Y sont pas. (Heb je onder de stoel gekeken? Nee, maar daar zijn mijn sleutels niet.) - J'ai regardé dans le frigo, mais le fromage n'Y est pas. (Ik heb in de koelkast gekeken, maar daar ligt de kaas niet.) - Il avait garé sa mobylette derrière la cabanon, et dix minutes plus tard elle n'Y était plus. (Hij had zijn brommer achter de schuur gezet, en tien minuten later was die er niet meer.) 3. Als het voorzetsel À een persoon aanduidt, kan Y dat niet vervangen. In dat geval gebruikt men de meewerkend voornaamwoorden me, te, lui, se, nous, vous, leur. - Parles-tu à Marie ? (Praat je met Marie? Ja, daar praat ik mee.) |
Let op : Y en EN kunnen niet ALLE bepalingen met de voorzetsels À en DE vervangen. Dit is alleen maar mogelijk wanneer het werkwoord uit de hoofdzin À of DE + lidwoord + ZELFSTANDIG NAAMWOORD kan krijgen. Je pense à mes vacances - j'y pense Qu'est-ce que tu penses de ce tableau ? - Qu'est-ce que tu en penses ? Maar, wanneer het om een werkwoord gaat : |
DE VERSCHILLENDE VORMEN EN FUNCTIES VAN DE FRANSE PERSOONLIJK VOORNAAMWOORDEN |
Voornaamwoord met nadruk |
Voornaamwoord onderwerp |
Wederkerend werkwoord |
Voornaamwoord als lijdend voorwerp |
Voornaamwoord als meewerkend voorwerp |
moi toi lui elle nous vous eux elles |
je tu il elle on nous vous ils elles |
me te se se se nous vous se se |
me te le la nous vous les les |
me te lui lui nous vous leur leur |
Plaats in de zin bij de (ontkennende) tijden indicatif, conditionnel, subjonctif en gebiedende wijs |
onderwerp |
Lijdend voorwerp/ meewerkend VW. |
Lijdend voorwerp |
Meewerkend voorwerp |
Andere |
|
(+ ne) |
1e, 2e pers. |
3e pers. |
(à + ...) 3e pers. |
||
|
me te nous vous se |
le la les |
lui leur |
EN |
werkwoord(pas) |
Y |
J'emmène votre groupe à la piscine. ► Je vous Y emmène. (Ik neem uw groep mee naar het zwembad. Ik neem jullie mee erheen.) Je n'ai pas demandé de renseignements à Marie. ► Je ne lui EN ai pas demandé. (Ik heb Marie niet om informatie gevraagd. Ik heb haar daar niet om gevraagd.) |
PLAATS IN DE ZIN BIJ DE GEBIEDENDE WIJS |
LIJDEND VOORWERP |
MEEWERKEND VOORWERP |
ANDERE |
WERKWOORD |
le la les le |
nous vous lui leur |
|
|
m' t' |
||||
moi toi |
Laisse tes chaussures à la porte => Laisse les Y. (Laat je schoenen bij de deur staan. Laat ze daar staan.) Donne des fraises à Pierre. => Donne lui EN. (Geef Pierre aardbeien. Geef hem ervan.) |
PLAATS in de VRAAGZIN (OW en persoonsvorm draaien om) |
3e pers. |
meewerkend voorwerp |
(de + ...) |
Onderwerp |
(Ne) |
le |
nous |
Y |
EN |
WERKWOORD |
je |
moi |
hulpwerkwoord |
( deelwoorden) |
(pas) participe passé |
Nous accompagnez-vous à la réception ? ► Nous Y accompagnez-vous ? (Vergezelt u ons naar de receptie ? Vergezelt u ons daarheen ?) N'a-t-il pas raconté l'histoire à Paul ? ► Ne la lui a-t-il pas racontée ? (Heeft hij het verhaal niet aan Paul verteld ? Heeft hij het hem niet verteld ?) |
ZIE OOK: Y/EN UITLEG EN GEBRUIK