De lijdende vorm; La conjugaison passive (être); le passif
WERKWOORDEN: DE LIJDENDE VORM in het Frans: le passif |
Basisregels van de lijdende vorm In het Nederlands gebruikt men het werkwoord WORDEN om de lijdende vorm te maken: het huis wordt verkocht, de auto wordt gerepareerd, hij wordt gehoord, ik word gezien; We zien dus het werkwoord WORDEN met de voltooid verleden tijd: ge- |
De passieve vorm van een werkwoord in het FRANS wordt gevormd met: het hulpwerkwoord ÊTRE (zijn) en de voltooid verleden tijd. |
In de actieve vorm hebben we een onderwerp dat voor het werkwoord staat en dit dan ook vervoegt: La voisine surveille les enfants (De buurvrouw houdt de kinderen in de gaten) Actieve zin ► het onderwerp is la voisine en het lijdend voorwerp is "les enfants". In de lijdende vorm is het onderwerp uit de actieve zin nu degene die de actie ondergaat. De woorden veranderen dan van plaats in de zin, en krijgen ook een andere functie: Les enfants sont surveillés par la voisine. (De kinderen worden in de gaten gehouden door de buurvrouw) (Passieve zin ► het lijdend voorwerp "les enfants" is nu onderwerp geworden; het onderwerp "la voisine" is nu een bepaling met voorzetsel door geworden) |
In een actieve zin is het onderwerp degene die de handeling uitvoert, en dit is te zien aan het werkwoord (persoonsvorm): Le gros chien mange la viande. (De grote hond eet het vlees) In een passieve zin ondergaat het onderwerp de handeling (en wordt nu dus het lijdend voorwerp): La viande est mangée par le gros chien. (Het vlees wordt gegeten door de grote hond) Het voltooid deelwoord krijgt de vervoeging van het onderwerp: Il est aimé. (Hij is geliefd/hij wordt bemind) - Elles sont aimées - Zij zijn geliefd /zij worden bemind ) |
Alleen werkwoorden die een lijdend voorwerp kunnen krijgen, kunnen in de lijdende vorm worden gezet: Blâmer = être blâmé. Entendre = être entendu. Lire = être lu. Montrer = être montré. Prendre = être pris. Voir = être vu, etc. Werkwoorden die een lijdend voorwerp kunnen krijgen en in de lijdende vorm gezet kunnen worden zijn over het algemeen transitieve werkwoorden. En in de meeste gevallen worden zij gevolgd door het woordje PAR (door) en soms door DE. Intransitieve werkwoorden kunnen niet in de lijdende vorm gezet worden, behalve obéir, désobéir, pardonner, die een uitzondering vormen: On (men) verdwijnt in de lijdende vorm : Wanneer het onderwerp van de zin een persoonlijk voornaamwoord (pronom personnel) is, dan is het vaak heel moeilijk daar een passieve vorm van te maken: |
LET OP: Alleen een transitief werkwoord kan een lijdende vorm krijgen. Het hulpwerkwoord waarmee het vervoegd wordt is ÊTRE. |
LET OP: In het Nederlands zeggen wij voor de voltooid verleden tijd van worden vaak IS + volt. deelwoord ► La voiture a été abîmée par le voisin. (De auto is beschadigd (geworden) door de buurman.) |
De vervoeging van het werkwoord AIMER in de lijdende vorm: |
ÊTRE AIMÉ (bemind worden, geliefd zijn/ worden) |
Lijdende vorm |
Indicatief |
|
Tegenwoordige tijd |
Voltooid verleden tijd |
je suis aimé/ée (ik word bemind) |
j'ai été aimé/ée (ik ben/was bemind (geworden)) |
Onvoltooid verleden tijd |
Verleden tijd in het verleden |
j'étais aimé/ée (Ik was/werd bemind) |
j'avais été aimé/ée (Ik was geliefd (geweest)) |
Passé simple |
Passé simple verleden |
je fus aimé/ée (ik werd geliefd) |
j'eus été aimé/ée (ik was geliefd geweest) |
Toekomende tijd |
Toekomende tijd in het verleden ("ik zou zijn ge....") |
je serai aimé/ée (ik zal bemind worden) |
j'aurai été aimé/ée (ik zou bemind worden) |
Subjonctif |
|
Tegenwoordige tijd |
Verleden tijd |
que je sois aimé/ée |
que j' aie été aimé/ée |
Onvoltooid verleden tijd |
Plus-que-parfait |
que je fusse aimé/ée (ik zou zijn) |
que j'eusse été aimé/ée |
Conditionnel |
|
Toekomde tijd van het verleden |
Verleden tijd conditionnel 1re forme |
je serais aimé/ée (ik zou geliefd zijn) |
j'aurais été aimé/ée (ik zou geliefd geweest zijn) |
|
2e forme |
|
j'eusse été aimé/ée |
Gebiedende wijs |
|
Heden |
Verleden |
sois aimé/ée (wees geliefd) |
aie été aimé/ée |
Deelwoord |
|
Heden |
Verleden |
étant aimé/ée (geliefd wordend) |
aimé/ée |
Hele werkwoord |
|
Présent |
Passé |
être aimé |
avoir été aimé |
Gérondif |
|
Présent |
Verleden |
en étant aimé |
en ayant été aimé |
Opmerkingen |
|
Let op: Alleeen transitieve werkwoorden kunnen in de lijdende vorm gezet worden. Zij worden vervoegd met het hulpwerkwoord ÊTRE. |