WERKWOORDVERVOEGINGEN; gebruik, uitzonderingen, voorbeelden, schema vervoegingen; werkwoorden; Frans leren a la française; Vivienne Stringa
Werkwoordvervoegingen ; gebruik, uitzonderingen,
voorbeelden, schema vervoegingen; werkwoorden
Tijd |
Persoon |
UITGANGEN |
UITGANGEN |
UITGANGEN |
|
1e groep |
2e groep |
3e groep |
|
Hele ww (l'infinitif) |
-er |
-ir |
-ir/-oir/-re |
|
Tegenwoordige tijd (Présent) |
je / j’ |
-e |
-is |
-s/-x /-e |
Onvoltooid Verleden tijd |
je / j’ |
-ais |
-issais |
-ais |
Passé simple (schrijftaal verleden tijd) |
je / j’ |
-ai |
-is |
-is-/us |
Toekomende tijd (le futur simple) |
je / j’ |
-erai |
-irai |
-rai |
Subjonctif (aanvoegende wijs) |
je / j’ |
-e |
-isse |
-e |
Verleden tijd van de subjonctif |
je / j’ |
-asse |
-isse |
-isse/usse |
Gebiedende wijs (l'impératif) |
2e pers ev. |
-e |
-is |
-s/-e |
Tegenwoordig deelwoord (participe présent) |
-ant |
-issant |
-ant |
|
Voltooid deelwoord (passé composé) |
-é |
-i |
-i/-u/-t/-s |
UITZONDERINGEN: Assaillir, couvrir, cueillir, défaillir, offrir, ouvrir, souffrir, tressaillir worden op dezelfde manier vervoegd als de werkwoorden eindigend op -ER (je couvre) |
|
|
|
Werkwoorden eindigend op -cevoir (recevoir, apercevoir) krijgen niet de -OY- vorm met tenir en venir (en de afgeleide vormen) krijgen hun passé simple meervoud met een -Î- en niet met een - Û- Veel voorkomende onregelmatige werkwoorden: être, avoir, aller, venir, tenir, dire, faire, mourir, vivre, devoir, pouvoir, savoir, vouloir. |
Onregelmatige werkwoorden met een verandering van stam bij nous en vous in de tegenwoordige tijd |
||
hele werkwoord |
|
stam bij :
|
acheter |
achèt- |
achet- |
appeler |
appell- |
appel- |
céder |
cèd- |
céd- |
dormir |
dor- |
dorm- |
fuir |
fui- |
fuy- |
jeter |
jett- |
jet- |
joindre |
join- |
joign- |
modeler |
modèl- |
model- |
mourrir |
meur- |
mour- |
payer |
pai- |
pay- |
peindre |
pein- |
peign- |
peser |
pès- |
pes- |
résoudre |
résou- |
résolv- |
savoir |
sai- |
sav- |
servir |
ser- |
serv- |
Onregelmatige werkwoorden met DRIE stammen in de tegenwoordige tijd |
|||
hele werkwoord |
stam bij : |
stam bij : |
stam bij : |
devoir |
doi- |
dev- |
doiv- |
pouvoir |
peu- (=je puis) |
pouv- |
peuv- |
prendre |
pren- [prã] |
pren- [prøn] |
prenn- |
recevoir |
reçoi- |
recev- |
reçoiv- |
tenir |
tien- |
ten- |
tienn- |
De verleden tijd of het voltooid deelwoord ? IMPARFAIT of PASSÉ COMPOSÉ |
In het Nederlands gebruiken we, om een verhaal in de verleden tijd te vertellen, bijna altijd de gewone onvoltooid verleden tijd : Toen ik klein was, speelde ik piano. Op een dag ging ik voor de koningin spelen. Op de dag dat ik voor de koningin speelde, was ik twaalf jaar. Het was op het schoolfeest. Het was heel warm toen. Terwijl ik speelde, kletste iedereen. Toen kwam ineens de koningin eraan. Ze klapte. Iedereen stond op. In het Frans gebruiken we de gewone verleden tijd alleen maar om een herinnering, een beschrijving, een gewoonte en het decor aan te geven van de eigenlijke gebeurtenis die verteld wordt. Deze gewone verleden tijd, l'imparfait, heeft dus een onbepaalde duur. Maar bij het vertellen van de echte gebeurtenis in het Frans moet je het voltooid deelwoord met hulpwerkwoord gebruiken, le passé composé (voltooid tegenwoordige tijd). Bovenstaand verhaaltje ziet er dan in het Frans uit als volgt (de voltooide tijd is gekleurd, de onvoltooid verleden tijd is vetgedrukt) : Quand j'étais jeune, je jouais du piano. Un jour, j'ai joué devant la reine. Le jour où j'ai joué devant la reine, j'avais douze ans. C'était la fête de l'école. Il faisait chaud. Pendant que je jouais, tout le monde bavardait. Soudain, la reine est arrivée. Elle a applaudi. Tout le monde s'est levé. De voltooid tegenwoordige tijd (voltooid deelwoord met hulpwerkwoord), le passé composé, vertelt de plotselinge actie of gebeurtenis. Deze actie heeft een bepaalde duur. De passé composé duidt een verandering (een plotselinge gebeurtenis) aan in de oude gewoontes of een verandering in de gegeven beschreven situatie. Woorden die een imparfait aanduiden of inleiden: pendant que, de 1980 à 1998, entre dix et vingt ans, avant, quand, à cette époque-là. Woorden die een passé composé aanduiden of inleiden: tout à coup, soudain, brusquement. Nog een voorbeeld van een verhaaltje waarin we de verschillen in het gebruik van deze twee tijden kunnen zien: >Il était environ dix heures. Soudain trois hommes ont attaqué le caissier. La banque était pleine de monde, alors le caissier a donné l'argent aux bandits, mais il a averti la police car il y avait une alarme sous son bureau. Deux voleurs ont été arrêtés, mais ils n'avaient pas l'argent sur eux. Le troisième a réussi à s'échapper avec la caisse. Il portait une veste grise, un chapeau et des lunettes noires. |
Voor een uitgebreidere uitleg zie ook
|