Twee weken Holland. Paul Verlaine (19)
- De hond en de wolf valt weg. Vlug wordt geavondmaald. We vertrekken om halfacht. Vaarwel voor drie, vier dagen, (want na Leiden komt Amsterdam)Helene-Villa en miss Renée ! De maan verschijnt, wat me een mooie reis belooft ... door het portier- en misschien nog ongekende uitzichten op Holland !
We stappen dan maar in, Zilcken, Bauer, Toorop, onderweg opgepikt, en ik, tegen zeven uur, voor Leiden. Ik blijf zwijgzaam door de maan, die als opzettelijk de kleinste dingen onderweg duidelijk voor me aftekent. Het landschap is hetzelfde als dat na Roosendaal : sneden groen, kanalen, die beken konden zijn als ze niet rechtlijnig waren en van een volmaakt parallellisme met de stroken land, hun oever en het snoeperige van mooie en goede koeien, die minder gal moeten voortbrengen dan lekkere melk, en op de einder de windmolens. Maar de maan zou niet de bezwerende toverheks zijn die ze is, als ze niet haar fantastiek en haar vergissingen zou werpen over dit louter reële en menselijke landschap, ten minste van ... Hollandse mensen ! De kleine kanalen zijn zoveel eindeloze lange blikken linten, wreedaardig van weerglans, en de kleine weiden, de gedeeltelijke weiden, zou ik misschien beter zeggen, lijken water waaraan de voorbijtrekkende wolken rimpels en golfjes lenen.
Enkele dorpen met helrode daken slaan eerder een bleek figuur in het sneeuwen licht dat ze omhult.
En deze begoochelingen (mijn twee buren zitten, als echte Hollanders, volop in het vuur van een artistieke diskussie) brengen mij tot Leiden, waar verschillende jonge mannen ons staan op te wachten en van wie ik er, denk ik, reeds enkelen in Den Haag ontmoette (want mijn ogen, ontgoocheld door de trekken van Phoebe, die Selene is, én Artemis, leven nog in de ban van ‘Notre Dame la lune’, Onze-Lieve-Vrouw Maan, zoals de betreurde Jules Laforgue een van zijn bundels genoemd had).
Wij stappen in de rijtuigen en doorkruisen een dode stad... maar gestorven op het veld van eer, zoals Versailles! zoals Parijs zelf in menig opzicht - en niets zal mij hiervan afbrengen.
We rijden over een heel stel bruggen - en ik leer - Ô Franse studies in de aardrijkskunde! dat het de Rijn is, een schuchtere Rijn echter, kleintjes, die hier wat rondloopt aleer iets verder te gaan sterven. Inderdaad, naar Leiden toe splitst hij zich in menige armen, die zijn naam verliezen.
- Symbool ... waarvan ik u de uitrafeling bespaar, wees gerust. Ik heb al genoeg aan mijn symbolisme, - ik wil zeggen, grote goden, niet aan het mijne dat nooit heeft bestaan, - ik wil zeggen aan wijlen dat trouwens van Jean Moréas, vandaag hoofd van de Romaanse School. Dat verdoemd symbolisme, de Engelsen zouden zeggen bloody, waarover ik hier nog moet spreken.
De stad, voor zover ik kan oordelen bij de gehinderde maneschijn in dit op zijn Vlaams getrapgeveld oord met puntige daken of in mussesprongen (ik geloof dat dit de geijkte term is in het Frans voor trap of trede, samen met nog andere uitdrukkingen om de eigenaardige Vlaamse bouwkunde weer te geven ...) in elk geval klinkt die mussesprong mooier en waarachtiger - de stad heeft brede, eerder sombere straten.
Het stadhuis, dat we voorbijrijden in galop, lijkt, ten minste op neuslengte afstand, barok als een ingewikkelde pagode.
Dit barok stadhuis moet ik enkele ogenblikken later uiterst erkentelijk zijn. Terwijl ik mijn papieren wat in orde bracht, hoorde ik sedert lange tijd opnieuw een echt Vlaams klokkenspel. Hoe bekoorlijk en vroom en olijk, in zekere mate dapper zijn deze trillers vol verfijnde afwisseling ! Ik heb nooit begrepen in ons Frans-Vlaanderen, met zijn nochtans drie prachtige stadhuizen in hun gotische stad, waarom, wat een beiaard heet, moet bestaan in het koppig neerdruppelen van een kermisliedje en een oud betreurenswaardig gespeeld deuntje ? Zoals La ducasse d'Arrau, En voyant Lafayette, Turlututu, Gayant qui ..., Batelier, dit Lisette ... Om ons te vergoeden hebben wij in Parijs het carillon van de mairie van het Iste arrondissement, dat niet werkt, en dat van de Figaro, dat maar vier of vijf noten aanslaat uit de Barbier. Er zijn meer dergelijke vragen in Frankrijk, liefelijk land, mijn land, maar helaas ! helemaal opgaande in de valse romaanse bouwstijl, de ongezonde lintbebouwing, waar het tochten van de wind heerst en regeert, waar de paardevijgen rondvliegen en stinken! en al het lelijke dat Parijs onteert en andere steden, nochtans zo rijk aan schone monumenten.
‘Hoe is tot wat vuig lood dit zuiver goud verworden ?’