Twee weken Holland. Paul Verlaine (21)
De drooglegging van het meer, of liever van de zee, werd met glans gestemd en het reusachtig werk was kant en klaar na negenendertig maanden! En in de plaats van dit vreselijke water tiert vandaag deze landouw die we nauwelijks zien.
Haarlem ! Een paar minuten oponthoud, en dit keer naar Amsterdam !
Zodra buiten rijdt men over een prachtige metalen brug, zegt me Tak, want de mist is ondoordringbaar geworden, over het Spaarne. Daarna alweer velden, die zegevierend de Haarlemmermeer en de wateren van het IJ hebben vervangen. Een kwartier later, bij een opklaring, zien we een majestueuze wirwar van windmolens, die in de nacht zoveel masten met ontrolde zeilen schijnen, die op- en neergaan in het water.
Door een zwenking van de spoorlijn worden deze molens helemaal zichtbaar: ze staan zeer hoog en nemen niet onelegante vormen aan. Hier een torentje, daar een vuurtoren, ginds een kerk ...
En we rijden het station Amsterdam binnen. Een reusachtig bouwsel, mooi in zijn gietijzeren strengheid, en waar slechts langs zijvensters licht binnenvalt ... We stappen uit en botsen op een hele troep met aan het hoofd Kloos, en we hebben amper de tijd, want de mist is in felle motregen ontaard, om in een van de rijtuigen te kruipen, die op ons stonden te wachten ... Vooraleer weg te duiken in een van de trouwens zeer gerieflijke koetsen, die mijn dierbaar vaderland mag benijden, roep ik uit, bij het zien van een enorm gebouw, dat de ingang van de stad beheerst : ‘Wat is dat ?’ Tak antwoordt: de kerk van de jezuïeten. Reeds te Roosendaal, vlak op de grens, had ik bij het station een heel nieuwe, zwierige en rijk van uitzicht zijnde konstruktie opgemerkt : kollege van de jezuïeten! En ik moet bekennen dat de eerste persoon, die ik op het perron van het stationnetje bemerkte, iemand in soutane was en, zoals in driekwart van de zelfs katolieke landen, behalve in Frankrijk en België, gekapt met een ietwat korte hoge hoed met platte boord : een jezuïet !
Maar dit zou me te ver brengen in allerlei filosofische en andere beschouwingen ; we zullen de eerwaarde vaders aan hun zaken overlaten en terugkeren naar de onze, ongetwijfeld onbeduidender dan de hunne. Maar ik ben slechts een arme artiest, opnieuw katoliek geworden voor de leer, en geen casuïst.
We huren drie ‘aapjes’ af en doorkruisen een zeer verlicht nachtelijk Amsterdam. Ik werp een laatste blik op het station, dat een grootse aanblik biedt met zijn gas- en elektriciteitsverlichting. We rijden over zoveel kanalen en bruggen dat ik het opgeef ze op te noemen uit het geheugen of bij benadering ! Tenslotte rijden we langs een lange laan, die naar het mij schijnt, met bomen is beplant en afgezoomd door openbare en officiële gebouwen, schouwburgen, musea enzovoort.