Twee weken Holland. Paul Verlaine (3)
Ik kom niet op de naam van het station, waar de Belgische doeane optreedt. Een kwartier oponthoud voor het nazicht van de bagage. Reizigers, die alleen een koffertje bij zich hebben, zoals in mijn geval, dienen niet uit te stappen. Een oude, geschoren doeanier in donkere uniform komt mijn coupé binnen en vraagt :
- Hebt ge niets nieuws mee ?
- ?...
Op mijn ietwat laattijdig, ontkennend of liever bevestigend antwoord, krast de waardige man met krijt een van die kabbalistische tekens, wat in dit kortschrift wil zeggen nagezien of doorlaten, of iets in die aard natuurlijk. O geheime, internationale administratie !
En ik profiteer van de tijd die me rest om voor mij in het buffet een klaargemaakt mee te nemen noenmaal te bestellen. Als elk ander buffet ook dit, met als enige oorspronkelijke noot een zeer hoog geplaatst borstbeeld van koning Leopold III, lange, trieste en voorname paardekop, die oprijst uit de kraag van een goudgeborduurde uniformjas, tussen epauletten van divisiegeneraal, en gemaakt uit iets dat evengoed chocolade zou kunnen zijn als te hard gebakken aarde, en als het ware gefruit.
Bij de vele gesproken onderhandelingen, die me opgedrongen worden met het oog op het bestellen en betalen van mijn mee te dragen noenmaal, evenals dat met de gladgeschoren doeanier, hoor ik na zeventien jaar opnieuw het Belgisch, ik bedoel daarmee het in België gesproken vreemdsoortig Frans, door ons, Parijzenaars, alleen onder de Fransen, veel te veel bespot, onder ons gezegd.
Waar komen, heren taalkundigen, legt ons dit eens uit, bijvoorbeeld al die gekke ellipsen vandaan, zoals viens tu avec, die stopwoorden als in pour une fois, sais-tu ? Die sprongen in persoon bij de werkwoorden, Tournez-vous un peu, mon capitaine, que je te brosse dans le dos, waarvandaan al die wendingen, waarmee ik me wel wacht te lachen? Want zoals (Waals België) in mijn ogen slechts een groep departementen is, ons ontnomen door een noodlottig verdrag, misschien onvermijdelijk voor Europa's evenwicht - wat voor evenwicht, zeg eens ? - sedert dat rampzalig jaar 1870 en later, zou de Belg, alweer in mijn ogen, die, meen ik, hier volslagen gelijk hebben, niet simpelweg een streek-Fransman zijn, niet zonder partikuliere smaak en wendingen, die zeer dikwijls, om niet méér te zeggen, lieflijk naïef of aardig leep zijn ?
Word ik echter niet alweer op heterdaad betrapt op nog meer afwijkingen ? Ach, gij verontschuldigt me wel, niet waar ? Gaat het nu eenmaal niet om een ongedwongen, per losse missieven geschreven, al dan niet beter of slechter reisverhaal, wat het eigenlijk zou kunnen zijn, - anders is er geen samenspraak -, wat ik zoëven al magistraal liet opmerken, evenmin is het een droog brok uit een of andere Baedeker, tenzij de duivel er zich mee ging moeien. Welnu, waarde vriend, mocht gij, maar het zal niet gebeuren durf ik wedden, verwensen telkens af te wijken, waar de gelegenheid me dit zou gebieden, of zich zo maar voordoet : uitweiden is tenslotte de anjer in het knoopsgat, de ring aan de vinger, mede en misschien nog meer de vlag, de wimpel die de lading dekt.
Hier zit ik dan in mijn speciale wagen (in spoorwegtermen heet dat een toilet-wagen, charmant woord, nietwaar ? Men zou het Belgisch kunnen noemen, en goed Belgisch) en precies als de plateform-bel luidt en, als van een herder, het signaal van de stationschef schuifelt, brengt een buffetjongen me een langwerpige rosse tenen korf, afgesloten door een open hangslot met de sleutel erop, waarin mijn noenmaal, werkelijk ‘verdraagbaar’, zoals ge ziet. Amper de tijd voor een fooi en ... vooruit !
Ik klap de mahoniehouten tablet voor me op, hecht ze vast aan twee standers, die ik uit het benedenpaneel loswerk, en op dit zaktafeltje, om het zo te zeggen, zet ik twee schotels vlees, die zich in een soort van reusachtige schaal schijnen te koesteren, twee schotels met groenten, verspreid over andere uitzonderlijke schalen, een taart, een halve-fles macon en een kwart-fles champagne ! Alles voor vier frank, vijftig centime.
De naam van de leverende maatschappij herinner ik me niet meer.
Gedaan met eten, laten we een beetje België aanschouwen. Ik ken ze, deze arme bijnaeenzaamheden van het Henegouwse, hoe dikwijls heb ik ze doorlopen en opnieuw doorzworven.