Twee weken Holland. Paul Verlaine (8)
Aan Mej. Renée Zilcken
O mejuffer Renée,
Alleraardigst snoezig kind,
Dat de lieve God u geve
Zwierig leven en fortuin.
Groei, verdiend door liefde omgeven,
In wijsheid zacht en goed,
Onder 't blij verbaasde oog
Van uw bekoord gezin.
Wees de hoop en het geluk
Van uw vader, hij, de eer
Van de kunst en uw familie,
En van uw moeder, zij, de eer
En de gratie van de uwen,
Verbaasd om dit geluk.
Vroeg kapselt de slaap mij in, op de tweede verdieping, in een gerieflijke kamer, die tijdens het hele verblijf de mijne zal zijn.
Wat een slapen ! Tot morgen !
Weglopen naar de polders, zei ik gisteravond, maar ik heb er nu werkelijk in geslapen, en uitstekend, mag ik u verzekeren. Het is negen uur in de morgen, precies op tijd om me klaar te maken en naar beneden te trekken voor het ontbijt. Terwijl ik me was kijk ik door het raam en stel rondom mij het bestaan vast van water en weiland, nog steeds in strookjes, en waarin koeien en verre windmolens. - De molens dienen om het overtollig water naar de hoger gelegen kanalen te stuwen en zo naar zee te doen vloeien via een grote stroom, Maas, Amstel ...
Ik daal de trap af en vind mijn gastheren, die op het punt staan aan tafel te gaan. Met genoegen onderga ik de aanwezigheid van Zilckens schoonmoeder, een zeer aangename vrouw, die aardig konverseert. De aanbiddelijke kleine Renée is ook op post en stuurt me een mooie kus toe.
Wij ontbijten met thee, op zijn Engels, in een luchtige en gezellige eetkamer, die vol hangt met schetsen en tekeningen van vrienden. Ik bewonder vooral een Méryon, een schip met alle zeilen bij, in het onbekende. Oude klokken van het allerzuiverste Nederlands merk duiden en slaan twee keer per uur, samen met een moderne pendule van goede smaak. We trekken naar het salon om er te roken en van hieruit dwaalt mijn blik over een nieuw landschap.
Precies tegenover de ingangsdeur van Helene-Villa , aan de overzijde van een niet zeer breed kanaal, een achterzicht op het koninklijk winterpaleis ; niet zeer fraai, dit paleis.