Persoonlijk voornaamwoorden 2: Gebruik met À. Luistervaardigheid Frans Grammatica
In het Frans is het voorzetsel À in combinatie met een werkwoord altijd een meewerkend voorwerp (bijvoorbeeld parler à, répondre à, écrire à, téléphoner à, donner à, ...). Als een naam of een zelfstandig naamwoord vervangen moet worden door een persoonlijk voornaamwoord, kan dit voor verwarring zorgen bij de vertaling maar ook bij het begrip van luister- of leesvaardigheid, omdat bij een zelfde werkwoord in het Nederlands niet atijd een meewerkend voorwerp zou komen. Hieronder een aantal voorbeelden met audio om te zien welk persoonlijk voornaamwoord er gebruikt moet worden in de diverse gevallen met “À”.
Meewerkend voorwerp
– Tu écris à Isabelle ? – Oui, je lui écris. (NL meewerkend voorwerp)
– Tu téléphones à tes parents ? – Non, je ne leur téléphone pas. (NL = lijdend voorwerp)
– Tu me parles ? – Non, je ne te parle pas. (NL persoonlijk vnw met voorzetsel).
– Tu peux demander à l'agent de police ? – D'accord, je vais lui demander. (NL meewerkend voorwerp)
– Vous allez écrire à vos collègues ? – Non, je ne vais pas leur écrire. (NL meewerkend voorwerp)
– Tu as répondu à Isabelle ? – Oui, je lui ai répondu. (NL meewerkend voorwerp)
– Vous avez donné les billets à Jacques et Isabelle ? – Non, nous ne leur avons pas encore donné. (NL meewerkend voorwerp)
– Tu as montré les photos à Jacques ? – Oui, je les lui ai montrées. (NL meewerkend voorwerp)
– Tu as offert ce livre à Isabelle ? – Non, je ne le lui ai pas offert. (NL meewerkend voorwerp)