Voorwoord "Dichter ... uw papieren !" 2
Poëzie is een luide kreet, die gehoord moet worden als muziek. Elke poëzie die alleen maar bestemd is om gelezen te worden en daarna opgesloten te worden in zijn typografie is niet af ; zij krijgt haar geslacht pas met de stemband zoals de viool de zijne krijgt met de strijkstok die hem aanraakt. Het oog moet het gezang horen van de drukkerij, het moet met gelezen poëzie net zo gaan als met het lezen van de ondertiteling van een film : het geschreven vers moet niet alleen maar de originele versie van een foto, een schilderij of een beeldhouwwerk zijn. Zodra het vers vrij is, wordt het oog afgeleid, en het leest alleen nog maar vlak ; het reliëf is afwezig net zoals de muziek afwezig is. “En toen kwam Malherbe uiteindelijk ...” en met hem Boileau ... en al die scholen, en al die genootschappen, en al die Phalanstères van stompzinnigheid! Ergens lid van zijn is een teken van de tijd, van onze tijd. Mensen die in het rond denken hebben kromme ideeën. Litteraire maatschappen zijn nog steeds de Maatschappij.
Het gemeenschapsdenken is een gemeenschappelijke gedachte. De dag waarop de abstractie, het willekeurige zelfs, de gevoeligheid heeft vervangen, vanaf die dag dateert niet de decadentie want dat is nog steeds liefde, maar het failliet gaan van de Kunst. Dichters, bloedeloos, hebben alleen nog vodjes papier, musici alleen lege of dodecafonische notenbalken - wat op hetzelfde neerkomt - , schilders alleen nog houtskool in de vorm van een balpen. Abstracte kunst is een magische vuilnis, waar liefhebbers van louche salons komen rondpikken die nooit Van Gogh op straat zullen herkennen ... Want ja, de hemelse Mozart is alleen maar hemels in dit tweehonderdjarige gedenkjaar !
Mozart is helemaal alleen gestorven, op weg naar het massagraf enkel vergezeld door een hond en wat spoken. Wat maakt het uit! Vandaag de dag is de Köchel-catalogus de telefoongids geworden voor elke musicoloog die minstens een keer de reis naar Salzburg heeft gemaakt ! Kunst is anoniem en wil alleen maar afstand doen van zijn aardse contacten. Kunst is geen antropometrisch bureau. Inhoudsopgaven zadelen zichzelf nooit op met signalementkaarten ... het is bekend dat Renoir kromme vingers had van de reuma, dat Beethoven doof was, dat Ravel een tumor had die in één klap al zijn muziek uit hem zoog, dat men geld moest inzamelen om Bela Bartok te begraven, en ook dat Rutebeuf honger leed, dat François Villon moest stelen om te eten, dat Baudelaire smartelijke zorgen had voor zijn wasgoed : dat allemaal is enkel anekdotisch. Licht komt pas tot leven op de grafstenen. Met onze vliegtuigen die de zon de loef afsteken, met onze opnameapparaten die zich “de stemmen die gedoofd zijn” herinneren, met onze in de steek gelaten zielen midden op straat, staan we aan de rand van de leegte, vastgebonden in onze vleespakketjes, te kijken naar het voorbijtrekken van revoluties. Het enige recht dat voor de poëzie overblijft is de stenen te laten praten, zieke vlaggen te laten trillen, verborgen gedachten samen te brengen.