Qui est-ce qui, Qui est-ce que, Qu'est-ce qui, Qu'est-ce que, Est-ce que
Vragen stellen
Op deze pagina worden de vragende woordgroepen Est-ce que, QUI EST-CE QUI, QUI EST-CE QUE, QU'EST-CE QUI, QU'EST-CE QUE behandeld. Ook wordt er aangegeven hoe het werkt in de directe rede of indirecte rede. Est-ce que = Wat (aan het begin van een vraagzin, betekent letterlijk "is het dat", wordt niet in het Nederlands vertaald. Est-ce que tu as faim? = Heb je honger? en niet Is het dat je honger hebt?) Dit kan als beleefdheidsvorm gebruikt worden, maar ook als normaal taalgebruik. Deze vorm wordt vaak gebruikt. QUI est-ce qui ► Wie (onderwerp) + Rest van de zin. QUI est-ce que ►Wie (lijdend voorwerp) + Rest van de zin. QU'est-ce qui ►Wat (QUE ►(QU'+ est)onderwerp) + Rest van de zin. QU'est-ce que ► Wat (QUE ► (QU'+ est) lijdend voorwerp) + Rest van de zin.
Vragen stellen in de directe of indirecte rede |
||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
Directe rede of indirecte rede1. Qu'est-ce que en que (wat, lijdend voorwerp) in de directe rede wordt ce que (wat) in de indirecte rede. 2. Qu'est-ce qui (wat, onderwerp) in de directe rede wordt ce qui in de indirecte rede. 3. Qui est-ce qui (wie, onderwerp), qui en qui est-ce que in de directe rede wordt qui in de directe rede. - Qui est-ce que tu invites? Qui invites-tu? (wie nodig je uit?) Voorbeelden : |
||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
... t'a conseillé cette marque ? (Wie heeft je dit merk aangeraden ?) qui est-ce qui
... veut me parler ? - La vendeuse du rayon 'charcuterie', M. le Directeur. (Wie wil mij spreken ? De verkoopster van de vleeswaren, mijnheer de directeur.) qui est-ce qui
Mais ... te prend ? Tu sais que ce pull ne se lave pas à la machine ! (Maar wat is er met je aan de hand ? Je weet toch dat die trui niet in de wasmachine mag !)
qu'est-ce qui Tiens, ... t'arrive ? Tu as l'air préoccupé. (Hé, wat overkomt jou nu? Je ziet er bezorgd uit.)
qu'est-ce qui Je ne trouve plus mon sac à dos, ... l'a vu ? (Ik kan mijn rugzak nergens meer vinden, wie heeft hem gezien ?) qui est-ce qui
Et ... vous plaît, mademoiselle ? Ces chaussures de marche ou ces beaux mocassins ? (Wat bevalt u het best, mevrouw ? Deze wandelschoenen of die mooie mocassins ?)
qu'est-ce qui ... vous a autorisé à vous servir de ma photocopieuse ? (Wie heeft jullie toestemming gegeven mijn kopieermachine te gebruiken ?) qui est-ce qui
|